18 February, 2009

quente (heet in het portugees)

We komen samen, eindelijk, aan in Salvador. Na een paar dagen tussen de palmen, kreeften en mangroves op een onbereikbaar en zeer bezienswaardig eiland, zijn we weer terug in de stad…
Pelourinho, in het verleden slavenmartelpost en in het heden hart van de afrobraziliaanse sambabands, maakt zich klaar. Hoewel Carnaval al is begonnen, wordt er nog een hoedje op iemands hoofd genaaid, een kraampje gepoetst en een bord geschreven met dikke blauwe stift: Capirinha: Rs 5,-.
’s Avonds wandelen we mee met de stoet, ons eerste blokko. Olodum bestaat uit zo’n 150 trommelaars (waarvan 3 vrouwen) en 5 zangers (waarvan 1 vrouw). Niet meer, niet minder. Met duizenden lopen we achter ze, voor ze, naast ze. We stappen voorts in de ritme van samba. Het ruikt naar zweet, huid en bier. Wiegend met hun heupen lopen ze (wij nog lang niet, toeristen die we zijn) routineus het parcours af. Het regent. Niemand trekt zich het aan. Handen gaan omhoog en verwelkomen zwaaiend de verkoelende druppels. Een touwbewaker (binnen het touw lopen de betalers; herkenbaar aan een t-shirt dat als entreekaartje fungeert, buiten het touw de ‘meelopers’ en wie in of uit gaat wordt bepaald door een touwbewaker) smeekt me om een slok bier. Hij is al 5 uur aan het lopen. Naast mij hurkt een meisje en plast op straat, midden tussen de stoet. Vanaf de kar worden gadgets naar de mensenmassa gegooid, handen grijpen in het wild om de goederen te vangen. In de vrouwen wc’s van de kar mag je als betaler plassen. Er wordt geduwd, gevochten en gesnoven.
Overal glinsterende blote buiken, eindeloos dansende voeten, non stop zingende monden, trommelende stokken. Verkopers met piepschuim koelers willen hun bier kwijt. Gelada, gelada. Carnaval hier is alles behalve gelada. Onvermijdelijk. Onvergetelijk. Quente….